Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
de verschrickelicke dingen. Bijbelv. Zijn gelaat stond verschrikkelijk stuursch. Ook wel eens als tusschenwerpsel: wel, verschrikkelijk! wat zijt gij woest! Van hier verschrikkelijkheid. Zamenstell.: onverschrikkelijk, onverschrikkelijkheid. |
|