[Verschooning]
VERSCHOONING, z.n., vr., der, of van de verschooning; meerv. verschooningen. Van verschoonen. De daad van verschoonen. Verfraaijing: door verschooning van zijn huis. Meer andere bedrijven, die door het werkw., verschoonen aangeduid worden: ik vond haar met de verschooning van hare kinderen bezig. Tot verschooning van het gebeurde. Hij hoopt ijdellijk op verschooning van straf, of onaangenaamheid. Om de verschooninge des Heeren over hem. Bijbelv. Het gene men tot verschoonen bezigt: hij vlogt eene langwijlige verschooning in zijnen brief in. Ik heb geene verschooning meer voor u, want al uw linnen is reeds vuil. Verschooning vragen, is, verzoeken, dat eenig bedrijf verschoond worde: ik vraag verschooning voor die stoute bede.