[Verrotten]
VERROTTEN, onz. w., gelijkvl. Ik verrottede, ben verrot. Van het onscheidb. voorz. ver en rotten. Door rotting bederven: laat het ooft niet verrotten! De granen zijn onder hare kluijten verrott. Bijbelv. Van hier verrotting, verrotsel. Kil. Het deelw. verrot, zie hier boven.