Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 224]
| |
verrimpelde, heb en ben verrimpeld. Van het onscheidb. voorz. ver en rimpelen. Bij Kil. ook verrompelen. Bedr., rimpelig maken: het parkement is door het vuur verrimpeld. Onz., rimpelig worden: haar voorhoofd verrimpelt reeds. |
|