[Verpijnen]
VERPIJNEN, wederk. w., gelijkvl. Ik verpijnde mij, heb mij verpijnd. Van het onscheidb. voorz. ver en pijnen. Zijne krachten tot pijnigens toe inspannen: hij verpijnt zich, om het te doen. Hij verpijnde zich, en rees al hijgende op. Vond.