[Verordineren]
VERORDINEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik verordineerde, heb verordineerd. Van het onscheidb. voorz. ver en het bastaardwoord ordineren. In den Statenbijbel soms evenveel, als verordenen, bestemmen, toeleggen: ick verordinere u het Koninckrijck. Bijbelv. Soms, bevelen: geen gebodt, noch ordinantie, die de Koninck verordineert heeft. Bijbelv. Voorts wordt het zoogenoemde besluit van voorbeschikking aldaar uitgedrukt door te voren verordineren op plaatsen, welke de vertalers tot dat besluit meenden te mogen t'huis brengen. Van hier verordinering.