[Verontwaardigen]
VERONTWAARDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verontwaardigde, heb verontwaardigd. Van het onscheidb. voorz. ver en ontwaardigen. Met een edel misnoegen vervullen: het verontwaerdigde mij. Hij is daarover verontwaardigd. Zich verontwaardigen, oul. ook verontwaarden en veronwaarden, is, zich niet verwaardigen: die hem zeer veronwaerde om des Bisscops zege. v. Hass. Zich verontwaerdigen, iemand aan te hooren. Halma. Van hier verontwaardiging.