[Vermunten]
VERMUNTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vermuntte, heb vermunt. Van het onscheidb. voorz. ver en munten. Al muntende aan een vorig bestaan ontrukken: men vermuntte al het voor handen zijnde goud en zilver. Anders munten, dan voorheen: Frederik de eenige verrijkte zijne schatkist door het vermunten van veel gelds. Van hier vermunting.