[Vermoeid]
VERMOEID, bijv. n. en bijw., vermoeider, vermoeidst. Eigenlijk, een deelw. van vermoeijen. Die gesteldheid, waarbij wij het onvermogen onzer krachten ondervinden. - Afgemat: zij was vermoeid van de reize. Uwe opgeladene packen sijn een last voor de vermoeijde beesten. Bijbelv. Vermoeid door mijne klachten. L.D.S.P. Vermoeid hijgde zij naar den adem. Van hier vermoeidheid. Zamenstell.: onvermoeid, enz.