[Vermoeden]
VERMOEDEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vermoedde, heb vermoed. Van het onscheidb. voorz. ver en moeden. Gissen, bijzonderlijk, in eenen nadeeligen zin: ik vermoed, dat er meer achter schuilt. Wie had zulks van hem vermoed! Vijanden, waarvan men het arghste moet vermoen. Vond. Dese en zijn niet droncken, gelijck ghij vermoedt. Bijbelv. Van hier vermoedelijk, vermoeden, z.n., vermoedigh, vermoedinghe, Kil.