[Vermits]
VERMITS, voegwoord, strekkende, om eene zinsnede, welke de reden van eene andere bevat, aan dezelve te verbinden: hij blijft weg, vermits het weder zoo ongunstig is; of, met omkeering van de orde der zinsnede: vermits hij wegblijft, ga ik uit. Kil. vermids; en ook elders: vermids hij was berucht van schandelijcke feijten. Vond. In den Statenbijbel wordt dit voegwoord als een voorzetsel gebruikt: sij salse in 't verborgen eten, vermits gebreck van alles. Bijbelv. Het is uit het onscheidb. voorz. ver en mids, of mits, zamengesteld.