Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 198] [p. 198] [Vermallen] VERMALLEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vermalde, heb vermald. Van het onscheidb. voorz. ver en mallen. Tot malligheden aanwenden: zijnen tijd vermallen. Gestaag vermalt zij haar geld. Zal ik er dit luttel papier aan vermallen. Hooft. Vorige Volgende