[Vermaagschappen]
VERMAAGSCHAPPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vermaagschapte, heb vermaagschapt. Van het onscheidb. voorz. ver en maagschappen. Van maagschap. Door verwantschapsbanden verbinden: zij werden aan elkanderen vermaagschapt. Ghij en sult u met hen niet vermaechschappen. Bijbelv. Van hier vermaegschapping.