[Verluchten]
VERLUCHTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verluchtte, heb verlucht. Van het onscheidb. voorz. ver en luchten. Bij Kil., laten doorluchten, doorwaaijen: die kleederen moeten verlucht worden. Bij denzelfden is de boomen verluchten door het wegnemen van takken daaraan lucht geven. Hedendaags is zich verluchten, zich in de vrije lucht begeven: ik wil mij eens wat verluchten. Van hier verluchting.