[Verlokken]
VERLOKKEN, bedr w, gelijkvl. Ik verlokte, heb verlokt. Van het onscheidb. voorz. ver en lokken. Eigenlijk, als uit zijnen stand lokken. Door aanlokselen overhalen, bewegen: die spijs verlokt mij, om uw gast te zijn. Verlokt door uw geboortedagh. G. Brand. Bijzonderlijk, tot iets kwaads: o hoe ligt laat zich de jeugd verlokken! Verlokkende de onvaste zielen. Bijbelv. Van hier verlokbaar, verlokkelijk, verlokker, verlokking, verloksel, verlokster.