Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 190]
| |
verliefd. Van het onscheidb. voorz. ver en lieven. Met liefde bezield worden: verlieven op iemand. Narcis zal op zich zelven hier verlieven. Vond. Sij wert verlieft meer dan derselver bijwijven. Bijbelv. Ook oneigenlijk: ik ben verliefd op uw getuigenissen. L.D.S.P. Op een landschap, een huis, enz. verlieven. Het deelw. verliefd wordt als z.n., bijv. n., en bijw. gebezigd. |
|