[Verlater]
VERLATER, z.n., m., des verlaters, of van den verlater; meerv. verlateren en verlaters, van verlaten. Al wie verlaat: die gevoellooze verlater van vrouw en kinderen! De verlaters des heijligen verbonts. Bijbelv. Zamenstell.: deugdverlater, landverlater, wijnverlater, enz.