[Verlanden]
VERLANDEN, onz. w., gelijkvl. Ik verlandde, ben verland. Van het onscheidb. voorz. ver en landen, van land. Bij Kil. land worden: die kreek is geheel verland. Bij Halma, van het eene land naar het andere verhuizen: de oorlog kan gansche volken doen verlanden. Van hier verlanding.