[Verlagen]
VERLAGEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik verlaagde, heb en ben verlaagd. Van het onscheidb. voorz. ver en lagen. Bedr., lager maken: ik wil de zoldering wat verlagen. In rang en aanzien doen dalen: als gij u niet anders gedraagt, zult gij al meer en meer verlaagd worden. Wederkeeriglijk, zich zelven in lageren rang en aanzien plaatsen: Czaar Peter verlaagde zich tot trommelslager der bende van Le Fort. Zich aan laagheden schuldig maken: gij verlaagt u door die vlei-