[Verkwikken]
VERKWIKKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verkwikte, heb verkwikt. Van het onscheidb. voorz. ver en kwikken. Kil. ook verquickeren. Verfrisschen, laven: die teug verkwikt mij. Ook oneigenlijk: die zoo de flaeuwe ziel verquikt. Vond. Van hier verkwikbaar, verkwikkelijk, verkwikker, verkwikking. Zie voorts kwik.