[Verkwijnen]
VERKWIJNEN, onz. w., gelijkvl. Ik verkwijnde, ben verkwijnd. Van het onscheidb. voorz. ver en kwijnen. Al kwijnende ten verderve gaan: als het gras, dat haast verkwijnt. L.D.S.P. De boom verkwijnt. Mij dunkt zij verkwijnt al meer en meer. Van hier verkwijning.