Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Verkussen] VERKUSSEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verkuste, heb verkust. Van het onscheidb. voorz. ver en kussen. Al kussende krenken, of verliezen: de eer verkussen. Vond. Vorige Volgende