[Verkoperen]
VERKOPEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik verkoperde, heb verkoperd. Van het onscheidb. voorz. ver en koperen, van koper. Met koper bekleeden: het schip moet op nieuw verkoperd worden. Met eene koperkleur dekken: ik zal dat beeld laten verkoperen, of bronzen.