[Verknoopen]
VERKNOOPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verknoopte, heb verknoopt. Van het onscheidb. voorz. ver en knoopen. Zoo knoopen, dat men het niet weder losmaken kan: het touw is verknoopt. Anders knoopen, dan voorheen: de knoop is losgegaan, gij moet dien verknoopen. Bij Kil., ook met eenen knoop verbinden; Figuurl.: vercnoopt door trouheijtsbanden. v.d. Myle. Dat hare eerste jeugd aan mijne jeugd verknoopt. Vond. Dees wet verknoopt den prins. Hooft.