Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 174]
| |
heb verknold. Van het onscheidb. voorz. ver en knollen. Verbrodden, verknoeijen: zie toe, dat gij 't niet alles verknolt! Misdoen: het kind heeft het verknold. Van hier verknolling. |
|