[Verknagen]
VERKNAGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verknaagde, heb verknaagd. Van het onscheidb. voorz. ver en knagen. Al knagende vergruizen, verteren: de hond heeft reeds het gansche been verknaagd. Ook oneigenlijk: zij wordt door het grievendste hartzeer verknaagd. Hij verknaagt zich van hartzeer. Halma.