[Verkleuren]
VERKLEUREN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik verkleurde, heb en ben verkleurd. Van het onscheidb. voorz. ver en kleuren. Bedr., anders kleuren, dan voorheen: van hoe menig Europisch gewest moet de landkaart niet gestadig verkleurd worden! Onz., van kleur veranderen: hij verkleurde op dat zeggen. Alle kleur verliezen: zal die stof niet verkleuren? Van hier verkleuring.