Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Verkleinwoord] VERKLEINWOORD, z.n., o., des verkleinwoords, of van het verkleinwoord; meerv. verkleinwoorden. Van verkleinen en woord. Een woord, waarmede men iets verkleinenderwijze voorstelt: het verkleinwoord van hond is hondje. Vorige Volgende