der sachtmoedigen verkeeren. Bijbelv. Onz., veranderd worden: zijn kleet in bont, en d'arm verkeert in pooten. Vond. De harten der Egijptenaren verkeerden toen. L.D.S.P. De kans des oorlogs verkeert. Het kan verkeeren zei Brederoo. Omgang maken, of hebben: waarmee men verkeert, daarmee wort men ook geëerd. De wolf sal met het lam verkeeren. Bijbelv. Verblijf hebben, of houden: als sij in Galilea verkeerden. Bijbelv. Wie zal in uwe tent verkeeren. Over een meisje verkeeren, is, haar vrijen. Ergens onder zoo, of zoo, verkeeren, is, zich daaronder zoo, of zoo, gedragen: hoe verkeert zij onder haar lijden? Ergens onder, of in, verkeeren, is, zich daaronder, of in, bevinden: zij verkeerden onder de zwaarste verdrukking. In slavernij verkeeren. Eindelijk is verkeeren het verkeerspel spelen; maar in dezen zin gebruikt men het naauwelijks anders, dan in de onbepaalde wijze: hij is ongemeen afgeregt op het verkeeren. Halma. Van hier verkeerder, verkeering, verkeertje, het verkeerspel: een verkeertje spelen. Zamenstell.: verkeerbord, verkeerspel, enz. Het deelw. verkeerd, zie hier boven.