[Verkalken]
VERKALKEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik verkalkte, heb en ben verkalkt. Van het onscheidb. voorz. ver en kalken. Bedr., in kalk veranderen: de scheikundigen weten vele dingen te verkalken. Onz., in kalk overgaan: de steen verbrokkelt en verkalkt gansch en al Van hier verkalking.