[Verhuizing]
VERHUIZING, z.n., vr., der, of van de verhuizing; meerv. verhuizingen. Van verhuizen. De daad van verhuizen: zijne verhuizing berooft mij van eenen goeden nabuur. De verhuizing der zielen van het eene ligchaam in het andere. Zamenstell.: zielsverhuizing, enz.