Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Verhoorder] VERHOORDER, z.n., m., des verhoorders, of van den verhoorder; meerv. verhoorderen en verhoorders. Van verhooren. Al wie verhoort: wie was de verhoorder der gevangenen? Verhoorder der gebeden. L.D.S.P. Vorige Volgende