[Verhitten]
VERHITTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verhittede, heb verhit. Van het onscheidb. voorz. ver, en hitten, heeten. Heet, hittig, maken: hoe wordt de lucht thans door de zon verhit. Tot dat de wijn haer heeft verhittet. Bijbelv. Verhit u niet te zeer. Van hier verhitting. Het deelw. verhit, zie hier boven.