[Verheven]
VERHEVEN, bijv. n. en bijw., verhevener, verhevenst. Eigenlijk een deelw. van verheffen. Boven de oppervlakte van een ding uitkomende: verheven werk, van goudsmeden, beeldhouwers, enz., Kil. Opwaarts gerezen: alle hooge ende verhevene cederen van Libanon. Bijbelv. Hoog boven andere dingen uitstekende: een verheven gestoelte. Als een verheven muer in sijne inbeeldinge. Bijbelv. Op eene hoogte geplaatst: het staat daar verheven te prijken. Hij buijgt de hooge gesetene neder, de verhevene stadt. Bijbelv. Uit uw verheven heiligdom. L.D.S.P. Figuurlijk, op het toppunt van eer geplaatst: zingen: God is hoog verheven! L.D.S.P. Hoogzwevend: welke verhevene bespiegelingen! Edelaardig, grootmoedig: eene verhevene ziel. Eene verhevene uitdrukking, een verheven stijl, enz. zijn, die zich boven de gewone wijze van spreken verheffen. Het bijw. verheven is, figuurlijk, in eenen verhevenen spreektrant: grootsch en verheven beantwoordde hij die aanspraak. Verheffen, zoo ook verheven, komt eigenlijk van het oude hefen, heven, dat iets hoogs en heerlijks beteekende, gelijk ook in ons hemel; en van hier het engelsche heaven. Van hier verhevenheid.