[Verhevenheid]
VERHEVENHEID, z.n., vr., der, of van de verhevenheid; meerv. verhevenheden. Van verheven. Iets, dat boven de oppervlakte van een ding uitsteekt: uit die verhevenheid zal een gezwel voortspruiten. De eigenschap van verheven te zijn, zoo eigenlijk, als oneigenlijk: die berg is, uit hoofde van zijne verhevenheid, op eenen grooten afstand zigtbaar. De verhevenheid van zijnen rang, van zijne ziel, van zijne taal, enz.