[Verhandelen]
VERHANDELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verhandelde, heb verhandeld. Van het onscheidb. voorz. ver en handelen. Eigenlijk, door de handen laten gaan. In het gebruik, tot het onderwerp van een gesprek, of geschrijf maken: wat redenen zijn dit, die gij wandelende onder malkanderen verhandelt? Bijbelv. Uit het gene wij hier boven verhandeld hebben volgt. Uit zijne handen in die van een ander laten overgaan, overdoen, verkoopen: ik heb het aan hem verhandeld. Van hier verhandelaar, verhandeling.