[Verhalen]
VERHALEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verhaalde, heb verhaald. Van het onscheidb. voorz. ver en halen. Van zijne plaats halen: verhaal het een weinigje. Op nieuw halen: hij en laet mij niet toe, mijnen adem te verhaelen. Bijbelv. Verhaelen den aessem. Kil. Zich verhalen, is, zich een weinig rust geven: verhaal u eens, en drink niet te haastig. Zijne krachten verhalen is, dezelve herkrijgen, herwinnen, herstellen. Iets ergens op verhalen is het door aantasting daarvan vergoed krijgen: daarop zal ik mijne schade verhalen. Ik zal 't op u verhaalen, zoo 't qualijk uitvalt. Halma. Eindelijk is verhalen, vertellen, berigten, opgeven: verhaelen een reden, Kil. Verhael mij evenwel al d'overige elende. Vond. Wie kan zijn wonderdaen verhaelen? L.D.S.P. Oul. beteekende het ook achterhalen. Van hier verhaal, verhaalster, verhaler, verhaling, enz.