[Verhakking]
VERHAKKING, z.n., vr., der, of van de verhakking; meerv. verhakkingen. Van verhakken. De daad van verhakken: door verhakking van den weg. Het omvergehakte hout, waarmede men eenen weg verspert: wij vonden 'er eene ondoordringbare verhakking. Hoogd. verhack, verhau.