[Vergulden]
VERGULDEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verguldde, heb verguld. Van het onscheidb. voorz. ver en gulden; oulings ook vergouden, dat nog bij Kil. voorkomt. Met een dun bekleedsel van goud overtrekken: versulveren, of vergouden. v. Hass. Een boek op snee vergulden. Oneigenlijk, zijn vergulde woorden, opgesmukte. Ergens mede verguld zijn, zich daarmede opgeschikt achten, daarmede zeer in zijnen schik zijn. En vergulden wordt voor opsieren gebezigd, in: de