[Verguizen]
VERGUIZEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verguisde, heb verguisd. Van het onscheidb. voorz. ver en het ongebruikelijke guizen. Grootelijks beschimpen en smaden: hij zag zich van alle kanten beschimpt, gesmaad, en verguisd. Van het verouderde guis, guize, bij Kil. guijse. Dit verguizen is veel krachtiger van beteekenis dan ons gemeene woord bespotten, en beduidt eigenlijk zulk eene bespotting, welke met het optrekken van den neus, het opspalken van den mond, en diergelijke teekenen van de grootste verachting gepaard gaat. Van hier verguizing.