[Vergruizen]
VERGRUIZEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vergruisde, heb vergruisd. Van het onscheidb. voorz. ver en gruizen, van gruis. Tot gruis maken: al het glaswerk werd vergruisd. Dat gansch en al vergruisd was en verslaagen. L.D.S.P. Van hier vergruizing.