Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |
voorz. ver en gelden, van geld. Met geld betalen, goedmaken, bestrijden: dat kan ik niet langer vergelden. Hine conde nu den cost niet verghelden. M. Stok., volgens de beste lezing. Beloonen: hoe zal ik dat naar behooren vergelden. Verhaelde een ander, hoe Apol zijn smaet vergelde. Vond. Die mij vergold naar mijn gerechtigheid. L.D.S.P. Gij sult eenen ijgelijken vergelden na sijn werk. Bijbelv. Van hier vergeld, Kil., vergelder, vergelding. |
|