[Vergekken]
VERGEKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ver en gekken. Voor gek houden: en wijze lui vergekt. Spieg. Gek maken: eer dat mijn crancke breijn sich t'enemael vergeckt. Hooft. Ook onzijd., voor gek worden. Ergens op vergekken, verlieven.