Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 138]
| |
verfoeijelijkst. Anders verfoeijenswaardig. Dat verfoeijing verdient: welk een verfoeijelijk gruwelstuk! Hij heeft mij verfoeijelijk behandeld. Ende wier den gantsch verfoeijelick na hare boelerij. Bijbelv. Ook wel eens als tusschenwerpsel: wel, verfoeijelijk! welk een snood verraad! Van hier verfoeijelijkheid. |
|