[Verfoeijen]
VERFOEIJEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verfoeide, heb verfoeid. Van het onscheidb. voorz. ver en foeijen, van foei. Iets met eenen afkeer, dien men soms door den uitroep van foei! foei! aan den dag legt, bejegenen: een schaersch Epha dat te verfoeijen is. Bijbelv. 'k Verfoei en haat de valschheid. 'k Heb, o Heer! een gruwel van bedriegerij en logen. L.D.S.P. Van hier verfoeijelijk, verfoeijing, verfoeisel, voor een verfoeijelijk ding. Bijbelv. Zamenstell.: verfoeijenswaardig.