Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
heb vereeuwigd. Van het onscheidb. voorz. ver en eeuwigen, van eeuwig. Eeuwig maken, in een eeuwig aanwezen, of aandenken, doen zijn: men bouwt het zoo vast, dat men het schijnt te willen vereeuwigen. Hij heeft zijn wondren en zijn raad vereeuwigd onder Isrels zaad. L.D.S.P. Hij heeft zijnen naam daardoor vereeuwigd. Van hier vereeuwiging. |
|