[Verduffen]
VERDUFFEN, onz. w., gelijkvl. Ik verdufte, ben verduft. Van het onscheidb. voorz. ver en duffen. Duf worden, verwelken: zal al uw vrolijckheit verduffen. Anslo. Ben ick een, die verduft van hoogen ouderdom, dus kindsch sta en versuft. Vond.