[Verdraven]
VERDRAVEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verdraafde, heb verdraasd. Van het onscheidb. voorz. ver en draven. Hiervan bezigt men naauwelijks iets anders dan de onbepaalde wijze verdraven, door draven laten winnen, aan hem, die het hardste draaft, ten geschenke geven: eene zweep laten verdraven; en het lijdelijke verdraafd worden: er werd eene gouden zweep verdraafd. Hoe vele zweepen zijn er verdraafd? Ook zegt men, in den zelfden zin, verharddraven. Van hier verdraving.