[Verdraagzaam]
VERDRAAGZAAM, bijv n. en bijw. verdraagzamer, verdraagzaamst. Van verdragen; zie zaam. Geneigd, om te verdragen, te dulden: te onregt noemt men iemand wel eens lijdzaam, in plaats van verdraagzaam. Hij ging zeer verdraagzaam met hen om. Van hier verdraagzaamheid. Zamenstell.: onverdraagzaam.