[Verdossen]
VERDOSSEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verdoste, heb verdost. Van het onscheidb. voorz. ver en dossen. In een versch pak dossen: zij verdoste zich ten eenenmale. Ik heb het kind nog niet verdost. Van eene nieuwe uitrusting voorzien: men verdoste hen van het hoofd tot de voeten. Van hier verdossing.